Oliver voelt zijn longen branden tegen de tijd dat hij de binnenplaats bereikt. Zijn hardloopronde langs de academie wordt met de dag langer en vandaag had hij bedacht dat hij ook de trap richting het fabrieksgebied wel deels mee kon nemen. Dat was misschien wat ver gegrepen. Toch dwingt hij zichzelf door te lopen. Zijn stappen zijn slordig en het voelt alsof hij zijn ledematen nauwelijks meer onder controle heeft, maar hij stopt pas als hij naast het standbeeld in het midden van de binnenplaats staat. Hij legt een hand tegen het koele, stenen oppervlak en leunt er met zijn volle gewicht tegenaan. Zijn ogen vliegen langs de muur en richting de grote deuren. De vroege ochtendzon reflecteert als goud in de ramen. Hij hoort vogels zingen in de verte. Verder is de binnenplaats verlaten.
Als hij zeker weet dat hij alleen is, slaakt hij een diepe zucht die bijna meer pijn dan goed doet. Hij voelt een zweetdruppel van zijn haar over zijn neus naar beneden rollen.
‘Overdrijven is ook een vak.’
Oliver schrikt zich dood en draait zich om richting de stem. Hij weet niet eens waarom hij zo schrikt – hij had kunnen horen dat het Dolores was. Ze staat een paar meter van hem vandaan en draagt, hoewel het een zaterdagochtend is, haar trainingsuniform. Haar donkere haren heeft ze netjes opgestoken en haar tas hangt over haar schouder.
‘Ook goedemorgen,’ mompelt Oliver, terwijl hij probeert niet te laten merken dat hij compleet buiten adem is. Dolores trekt een wenkbrauw op.
‘Wat denk je precies dat je bij mij bereikt door stoer te doen? Ik zie je iedere ochtend met je mond open in bed liggen.’
Oliver laat zijn schouders zakken. Ze heeft gelijk. Hij kent Dolores al sinds ze allebei nog luiers droegen en ze delen al zes jaar een kamer met elkaar – en Dolores’ tweelingbroer, Castor. Ze weet alles van hem.
Of nou ja, zo ongeveer.
‘Ik weet het niet,’ zegt hij. ‘Ik had je niet verwacht. Waar ga je heen?’
‘Afspraak met Meck,’ antwoordt ze.
‘Zo vroeg?’ Oliver fronst.
‘Net zo vroeg als jij gaat hardlopen, kennelijk.’
De ochtendzon valt op haar chocoladebruine haren, die bijna rood glimmen. Niet voor de eerste keer staat hij ervan versteld hoe erg ze niet op Castor lijkt, met zijn bijna witte haar en lichtgroene ogen. Ze zijn compleet tegenovergesteld. In uiterlijk, maar ook in karakter.
‘Meck lijkt me niet het type om uit te slapen,’ zegt Oliver dan. Zijn longen voelen eindelijk weer een beetje normaal en hij laat het standbeeld voorzichtig los. ‘Ik loop wel een stuk met je mee onderweg naar de badruimte.’
‘Prima,’ zegt Dolores. ‘Maar niet te dichtbij. Dit uniform is schoon en je stinkt.’
Oliver schudt zijn hoofd met een grijns en volgt haar richting de grote deur. Hij neemt haar opmerking niet persoonlijk, hoewel hij honderd procent zeker weet dat ze het meent. Zo is Dolores nou eenmaal.
De grote hal van de academie is verlaten, maar dat is niet zo vreemd. Zijn vriendin had gelijk: het is erg vroeg. Hij gaat er het liefst rond vijf uur uit, voordat de zon grip op de dag kan krijgen. Het wordt hier warm in de zomer, zelfs in de bergen. Die eerste koele uurtjes zijn hem het vroege opstaan meer dan waard.
‘Waar gaat je afspraak met Meck over?’ vraagt Oliver, terwijl ze samen de trap richting haar kantoor beklimmen. Hij moet er een verder, naar de verdieping met hun slaapzalen en de badruimte.
‘Al sla je me dood,’ Dolores haalt haar schouders op. ‘Je weet het nooit met die vrouw. Misschien heb ik ondergepresteerd in spinklas.’
Oliver trekt zijn wenkbrauwen op.
‘Jij? Nooit.’
‘Je weet het niet, Ollie. Ik zeg het zo vaak,’ begint ze. Oliver draait met zijn ogen, omdat hij precies weet wat er nu komt.
‘Ja, ja. Als je iets vanzelfsprekend vindt ga je fouten maken.’
Dolores is zo gedreven. Niet dat hij de kantjes er vanaf loopt, maar toch. Soms maakt hij zich zorgen om hoe moeilijk het voor haar lijkt om dingen los te laten. Vroeger was ze er beter in. Hij herinnert zich nog goed hoe hij, Dolores en Castor vroeger ‘s nachts naar buiten slopen om naar de sterren te kijken. Dat is er nu niet meer bij.
‘We weten het snel genoeg,’ zegt Dolores dan. Ze legt haar hand op de deurklink richting de gang met docentenkamers. ‘Zie ik je bij het ontbijt?’
Oliver knikt.
‘Ik was me even en dan haal ik Castor op. Onze gebruikelijke tafel.’
Dolores steekt haar duim op en verdwijnt dan door de grote deur. Vreemd. Als hij haar niet beter had gekend had hij gedacht dat ze zich zorgen maakte. Maar wat kan zij nou te vrezen hebben van Meck? Ze is de beste student die de academie ooit gehad heeft. En dat zijn niet eens Olivers woorden.
Misschien is ze gewoon te streng voor zichzelf. Dat zal het zijn. De Thesis komt steeds dichterbij. Dat blijft spannend.
Oliver beklimt de laatste trap en wandelt richting de badruimte. Gelukkig is het hele vertrek verlaten, want hij heeft er een hekel aan om onder de douche te springen als er ook anderen zijn. Hij wast zichzelf grondig maar snel. Het grote, warme zwembad is aanlokkelijk, maar hij kent zichzelf. Als hij zich daar eenmaal door laat verleiden mist hij straks het ontbijt én zijn eerste les. Daarom zet hij de douche nog een tandje kouder en spoelt hij snel de shampoo uit zijn haar. Misschien vanavond.
Als hij even later droog is, vertrekt hij naar zijn kamer. Hij heeft een van de badjassen aangetrokken die voor de studenten beschikbaar worden gesteld, zodat hij zich niet in zijn vieze hardloopkleding hoefde te wurmen. Het donkere tapijt op de vloer is zo zacht aan zijn voeten. Hij laat zichzelf er even van genieten terwijl hij de kamers van zijn medestudenten passeert. Bij de deur van Tamar aarzelt hij. Hij kan even aankloppen om te vragen of ze ook mee wil naar het ontbijt, maar dan loopt hij wel het risico dat hij een van haar twee kamergenoten tegenkomt.
Oliver besluit dat hij dat maar beter kan voorkomen en loopt drie deuren verder, naar zijn eigen kamer. Hij doet geen moeite om stil binnen te komen. Dolores is immers bij Meck en hij kan zich niet voorstellen dat Castor nog slaapt. Toch ziet hij, als hij zijn natte handdoek en vieze kleding over de stoel gooit, een bult onder het dekbed die er verdacht veel uitziet als een opgekruld mens. Hij werpt een blik op de klok boven de deur. Tien over half acht. Dat betekent dat hij het luiden van de bel al twee keer genegeerd heeft. Over tien minuten moeten ze onderweg zijn naar het ontbijt.
Oliver zou natuurlijk de dekens van Castor af kunnen trekken. Als hij een paar jaar jonger was geweest had hij dat misschien ook wel gedaan. Hij herinnert zich de vele kussengevechten en rondjes tikkertje door de kamer nog goed. Op een gegeven moment waren ze er overheen gegroeid, maar er zijn dagen dat hij het mist. Nu is het zo aanlokkelijk om gewoon even te vergeten wie hij is of waar hij voor studeert, om gewoon even een jongen van zeventien te zijn. Om een ruk aan het donkerblauwe laken te geven.
Hij doet het niet.
In plaats daarvan kruipt hij naast de vorm op het smalle eenpersoonsbed. Castor beweegt wat onder de dekens en mompelt iets, maar Oliver verstaat hem niet. Hij laat zijn arm ongeveer over Castors middel vallen.
‘Wat was dat?’ vraagt hij plagend.
‘Ga-weg,’ klinkt het, nu iets duidelijker, van onder de hoop dekens. Oliver lacht. Castor is nooit een ochtendmens geweest.
‘Toch een beetje te laat opgebleven gisteren?’
‘Ollie,’ Castor zegt het zo dramatisch mogelijk. Toch beweegt hij een beetje, zodat zijn witte haar zichtbaar wordt. Het zit ontzettend in de war.
‘Weet je, er zijn dagen dat ik gewoon niet geloof dat jij en Dolores een tweeling zijn,’ zegt Oliver, terwijl hij Castors imposante ochtendkapsel bestudeerd. ‘Want hoe kan het dat ik haar om zes uur in vol ornaat tegenkwam op het binnenplein terwijl jij eruit ziet alsof je drie daimons hebt bevochten in je slaap?’
‘Wie zegt dat ik dat niet heb?’ zegt Castor knorrig, maar hij lijkt iets meer in het land der levenden. ‘Misschien heb ik me wel nuttig gemaakt vannacht.’
‘Dat zou dan ook voor het eerst zijn.’
Castor trekt een gezicht, en een seconde later ziet Oliver helemaal niets meer, omdat zijn vriend zijn kussen in zijn gezicht heeft geduwd. Lachend probeert hij de ander van zich af te worstelen, maar Castor is sterker dan hij er op het eerste oog uitziet. Hij mag dan wel een slungel zijn, het lukt Oliver nooit om hem te verslaan in dit soort situaties.
‘Dat neem je terug!’ zegt hij.
‘Nooit!’
Castor trekt het kussen opzij. Zijn lichte ogen kijken Oliver onderzoekend aan, alsof ze ergens op wachten. Zijn grijns verstomt een beetje. Oliver bekijkt hem en beseft wederom dat hij geen genoeg kan krijgen van Castors gezicht.
‘Denk je dat echt?’ vraagt hij dan.
‘Wat?’ fronst Oliver, die was afgeleid door hoe mooi de ander was. Zo grappig, denkt hij, want dat had hij nog nooit over Dolores gedacht, en afgezonderd van hun haarkleur lijken ze als twee druppels water op elkaar.
‘Dat ik nooit nuttig ben?’
Even staart Oliver hem aan, maar dan moet hij lachen. Hij ziet dat dat niet de juiste reactie is, want Castor fronst, maar hij kan het niet helpen.
‘Je bent gek,’ zegt hij dan, en hij trekt Castor naar beneden om hem een kus te geven. Dat zou de boodschap helderder moeten overbrengen dan zijn woorden het kunnen.
Hij zou willen dat de tijd stil bleef staan, maar helaas. Hij heeft Castor pas net écht een beetje kunnen laten zien hoe nuttig hij hem vindt als de deur open zwaait. Hij duwt zichzelf omhoog op zijn ellebogen en ziet Dolores in de deuropening staan. Ze lijkt niet onder de indruk.
‘Wat een verrassing,’ zegt ze. ‘Komen jullie? Anders zijn we te laat voor het ontbijt.’